Op de zeventig hectare weidegrond grazen ‘s zomers koeien en schapen. De schaapskudde van ongeveer veertig dieren is van de monniken. De broeders die belast zijn met de kudde verzorgen haar en scheren de dieren in het voorjaar. Ze onderhouden de weidegronden en regelen dat de lammeren worden geworpen voordat de Goede Week begint om het Paasmysterie zonder extra werkbelasting te kunnen vieren. Daartegenover zijn de koeien alleen maar bij het klooster van het voorjaar tot de herfst. De monniken bewaken de kudde, onderhouden de afrasteringen en geven de dieren te drinken.