De monnik is mens net als ieder ander maar de roepstem van God onttrekt hem aan zijn persoonlijke plannen teneinde hem tot Christus Jezus te doen keren. Deze oproep is een groot mysterie, allereerst voor de monnik zelf. Mocht u denken dat het monastieke leven groots is, dan moet u niet degenen bewonderen die het naleven want zij leven in armoede.

Jezus zegt tot hem: « Volg mij » mnou.‘”

evangelie volgens Mattheüs 8,22

Gods oproep is gewoonlijk delicaat en discreet en laat iedereen vrij om deze te beantwoorden. Het is geen gemakkelijke taak om de roeping te onderscheiden en aan te moedigen van hen die de overstap naar het klooster hebben gemaakt en die zich deze vraag stellen. Dat vraagt tact, terughoudendheid en inzicht. Want het beantwoorden aan een roeping stelt steeds hoge eisen. Maar God belooft degene die Hij roept om hem of haar te steunen en te begeleiden. Om, trouw aan Zijn genade, « alle naties der aarde » te zegenen. En dat is niet gering!

Verlaat je land, je familie en je vaderhuis en ga naar het land dat ik je zal tonen. Ik zal een groot volk van je maken, Ik zal je zegenen en je naam groot maken. Je zult tot zegen zijn. Ik zal hen zegenen, die jou zegenen (…) Door jou zullen alle naties der aarde gezegend worden ».

(Genesis, 12, 1-3)

De eerste jaren van het monastieke leven bestaan uit bouwen op een rots. De monnik moet leren om op gelijke tred te lopen met God waarbij hij zich er altijd van bewust moet zijn dat zijn dienstwerk onvolmaakt is. Hij ontdekt in zichzelf onvermoede rijkdommen en doet de ervaring op dat het onvermogen en de tekortkomingen die God hem toestaat geen hindernis hoeven te vormen op de weg die de Heer Jezus bereidt in zijn hart.

« Al wie luistert naar Mijn woorden en deze in praktijk brengt is als een man die zijn huis op de rots bouwde. De regen viel neer, de rivieren stroomden over, de wind waaide en ontketende stormen maar het huis stortte niet in omdat het op de rots was gebouwd »

(Evangelie volgens Mattheüs 7, 24–25)

Een (jonge) man meldt zich bij de kloosterpoort en spreekt zijn wens uit om monnik te worden. Hij deelt in het leven van de kloostergemeenschap en nadat hij enkele malen in het klooster heeft doorgebracht kan hij verzoeken om « toeschouwend gast » te worden. Vervolgens kan hij na meerdere maanden verblijf in de kloostergemeenschap gedurende ongeveer een jaar, of soms langer, postulant worden. Na afloop van het postulaat en zo hij dit wenst en zijn roeping authentiek blijkt te zijn ontvangt hij het novicen habijt. Gedurende twee jaren wordt de novice ingewijd in de praktijk van het monastieke leven en het menselijke en geestelijke aspect hiervan. Vervolgens kan hij voor een periode van drie jaren zijn eerste geloften afleggen voor stabiliteit in het klooster, zuiverheid, armoede en gehoorzaamheid. In de treffende uitdrukking van « bekering der zeden » vat sint Benedictus de geloften van zuiverheid en kuisheid samen. Men kan deze nog als volgt interpreteren: de monnik doet de gelofte om in het klooster te leven volgens de wijze der cisterciënzers en onophoudelijk te streven naar bekering, geestelijk actief en waakzaam te blijven met een kalme waakzaamheid in de dienst van de Heer. Na deze drie jaren kan de jonge geprofeste zijn eeuwige geloften afleggen.

De monastieke vorming komt in de loop van de tijd tot stand, door het kloosterleven, het luisteren naar het onderricht van de abt, dankzij veelvuldige gedachtewisselingen met de novicemeester of andere, ervaren monniken. Zij stoelt op de dagelijkse naleving van de Regel voor monniken en de monastieke traditie, aangepast aan de hedendaagse behoeften.

« Luister, mijn zoon, naar de richtlijnen van uw meester en neig het oor van uw hart. Aanvaard gewillig de vermaningen van uw liefdevolle vader en breng ze metterdaad ten uitvoer om zo door de inspanning van uw gehoorzaamheid weer tot Hem terug te keren van wie u zich door de slapheid van de ongehoorzaamheid hebt verwijderd. Tot u richten zich mijn woorden, wie u ook moge zijn, die afstand doet van uw eigen wil om in dienst te treden van de ware Koning: Christus de Heer, en die daartoe de sterke en roemrijke wapenen van de gehoorzaamheid opneemt. »

(Sint Benedictus, Regel voor monniken – proloog. Vertaling fr. Frans Vromen osb)

« Iemand vroeg eens aan abt Paisios : « Wat moet ik met mijn ziel doen  want zij is ongevoelig en vreest God niet ? » En hij sprak tot hem: « Ga heen en hecht je aan een man die God vreest en door de omgang met hem zal hij je leren hoe ook jij God kunt vrezen. »

(Uitspraken van de woestijnvaders, abt Poemen )

Het cisterciënzer leven in de geest van de stichters van het Nieuwe Klooster te Cîteaux in 1098 heeft speciale kenmerken: eenvoud, contemplatie, gebedsleven in stilte, broederlijk samenleven opdat iedereen, met ondersteuning van de andere aan zijn roeping beantwoorden kan.

« Door de trouwe beleving van hun monastieke bestaan evenals door de verborgen apostolische vruchtbaarheid die hun eigen is, dienen de monniken Gods volk en de gehele mensheid. »

(Constitutie van de Orde der Cisterciënzers van de Strikte Observantie)

De broeders die gevormd moeten worden krijgen hun opleiding in het klooster : vooral de Heilige Schrift, filosofie, dogmatische en spirituele theologie. Zij wordt gegeven door docenten die van buitenaf komen, Tsjechen, Slowaken, Polen of Fransen. Vanaf onze stichting delen de dominicanen van de Boheemse provincie in deze taak. Deze intellectuele vorming kan leiden tot het verkrijgen van een baccalaureaat in de theologie. Enkele broeders kunnen een licenciaat volgen voor theologie of filosofie.

Door de monastieke roeping verwezenlijkt de monnik op zijn eigen wijze de gaven van zijn doopsel. Door zijn verborgen leven oefent hij zijn priesterschap van het doopsel uit zonder rechtstreeks apostolaat in nauwe verbondenheid met Christus. Zij die geroepen zijn tot het priesterschap ontvangen de wijding enkele jaren na hun plechtige geloften. Deze tweede roeping sluit op harmonieuze wijze aan op de praktijk van het monastieke leven waardoor allen gericht zijn op het behouden van hun plaats in de Kerk, in levendige verbondenheid met Christus.