Het Goddelijk officie (getijdengebed) en de Eucharistie
De heilige Benedictus wijdt vele hoofdstukken van de Regel aan de beschrijving van het officie, dat bestaat uit hymnen, gezongen psalmen en een lezing uit de Bijbel, kort in het daagse getijdengebed en langer in het nachtofficie. De kloostergemeenschap viert de Eucharistie in naam van de Kerk en geeft God de lof die Hem toekomt. Elke dienst bevat een voorbede, waarin God gevraagd wordt om naar onze wereld om te zien.
“Zingt met elkaar psalmen, hymnen en liederen die de Geest u ingeeft. Zingt en jubelt met heel uw hart voor de Heer.”
(Brief aan de Efeziërs 5, 19).
Sint Benedictus regelde zorgvuldig het verloop van de dienst, maar hij maakte ook duidelijk dat die aangepast kon worden. Wij zingen het getijdengebed in het Tsjechisch, met van tijd tot tijd, vooral op feestdagen, een oud Gregoriaans gezang, dat vaak heel mooi is en onze lofprijzing een actueel en tijdloos karakter geeft en ons verbindt met de schare monniken die ons zijn voorgegaan.
“Op het uur van het koorgebed legt ieder, zodra hij het teken gehoord heeft, alles neer wat hij onder handen heeft, en haast zich met spoed ernaartoe, maar altijd met de nodige ernst om geen aanleiding te geven tot grappenmakerij. Er mag dus niets boven het werk Gods gesteld worden.”
(Sint Benedictus, Regel voor Monniken, hoofdstuk 43).
Het centrum van het monastieke leven is de viering van de Eucharistie. Het verandert ons in ons dagelijks leven en leidt ons naar het eeuwige leven. Ons kleine, beperkte bestaan wordt verbonden met het offer van Christus dat van oneindige vruchtbaarheid is. De Eucharistie is werkelijk het hart van het leven van de monnik, want het is door en in de Eucharistie dat onze Verlosser, de Heer Jezus, verkozen heeft in ons midden te blijven. Hij is niet alleen aanwezig, maar Hij roept ons ook op om te beantwoorden aan Zijn Verbond. Monniken geloven dat de Eucharistie die zij dagelijks vieren een bovennatuurlijke werking heeft tot eer van God en tot heil van alle mensen.
“Wie Mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en hem zal Ik op de laatste dag doen opstaan. Mijn lichaam is waarlijk voedsel en Mijn bloed is waarlijk drank. Wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt blijft in Mij en Ik in hem”
(Johannes 6, 54-56).